vrijdag 19 oktober 2012

We komen er wel: jij en ik.


Het is natuurlijk gewoon een normale dip. Een putje. Een holte in de weg omhoog. Toch voelt het diep en modderig. Ik bagger met zware voeten door de klei van teleurstelling en de wind waait in mijn gezicht, vermengt zich met de tranen die soms zomaar over mijn wangen lopen. Zo moe. Ik ben zo moe.
Ik probeer het onder woorden te brengen en te vangen, te breken, maar het gevoel blijft. Staart me in het gezicht, lacht me uit, tilt me op en laat me vallen.
En toch.

Ik verzet me tegen het gevoel dat ik aan de verliezende hand ben. Het kan niet waar zijn, namelijk. De hoop kan geen valse hoop zijn, de moed geen verloren moed. Daarvoor was hij te mooi, deze droom.
Het kan niet zo zijn dat dit het was en toch bekruipt me die gedachte soms opeens. Dat het niet meer zal zijn dan dit. Dat ik nu gewoon door de boost van deze hoop hoger ben gevlogen dan ooit, maar wel zo hoog als kon. En dat ik niet verder komen zal. Dat het niet meer is dan dit. Niet meer dan tot het uiterste opgerekte grenzen van valse hoop.

Terwijl ik dit schrijf, weet ik al dat ik het niet meer geloof. Ik voelde het even, dat wel. Ik dacht het een moment, niet langer.
De therapie werkt, wat ik doe heeft zin en ik kom er, uiteindelijk. Ik heb een dip zoals zoveel mensen die deze therapie volgen. Volgende week is alles anders. Misschien morgen al.
Dus ik sta op en breek de gedachte en neem geen genoegen meer met het gevoel dat even, heel even, de overhand had.

We komen er wel. Mijn diepste zelf en ik.
Want dat heb ik geleerd: mezelf opbeuren, toespreken, aanmoedigen. Zoals je aan de kant van de weg staat en het kind aanmoedigt dat op weg is naar de overwinning en waar je trots op bent. In de wetenschap dat het mogelijk is, want je ziet haar potentie.

En als ik moe ben en opgefokt, als ik me opgedraaid voel en uitgeput, als mijn lijf voelt als een zoemende koelkast en mijn hart als een draaiende motor die niet uit te zetten valt, dan neem ik mijn amygdala bij de hand en zet onszelf neer aan de oever van een kabbelend beekje. We luisteren samen naar het zachte stromen van het water, naar de vogels, naar het suizen van de wind.
En naar die stem die zachtjes spreekt, maar met meer overtuiging, met een innerlijke kracht. De stem die zegt:
We komen er wel. We komen er wel. We komen er wel. Jij en ik.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten